Sabbat en de feesten

Terug naar de Sabbat

Feestdagen en Sabbat | Zijn ze nog steeds nodig?

Hoeveel geboden zijn vervat in de Tien Geboden? Klinkt dat als een domme vraag? Bedenk dan, dat duizenden gelovigen een antwoord zouden geven, als “94” of “110.” Veel mensen hebben de vreemde overtuiging, dat de belangrijke, door God geschreven wet, waarin Tien Geboden staan, in werkelijkheid

Het lijkt me duidelijk, dat je in feite de Tien Geboden afschaft, wanneer je die vermengt met negentig of honderd andere; en die dan ook nog “inzettingen” gaat noemen, in plaats van geboden. Zo’n radicale ingreep wordt gedaan, om de enige woorden van de Bijbel die God met Zijn eigen hand geschreven heeft, te verwateren.

Bovendien wordt beweerd, dat de Tien Geboden onderdeel vormt van de wet van Mozes, die afliep, toen Jezus aan het kruis stierf. Daarom beweert men, dat je je evenmin aan de Tien Geboden hoeft te houden, als dat je nog lammeren moet offeren.

Bestaat er duidelijk Bijbels bewijs, dat die samenvoeging van Tien Geboden en Mozaïsche wetsregels NIET heeft plaatsgevonden? Kun je aantonen, dat de Tien Geboden een permanent en eeuwigdurend karakter hebben; terwijl de rituele wet, bestaande uit inzettingen en verordeningen, bij de dood van Jezus afliep? Inderdaad: er is meer dan overvloedig bewijs om deze vragen met een klinkend JA te kunnen beantwoorden.

God heeft dit onderscheid aan Zijn knecht Mozes bekend gemaakt. En Mozes legde dit bij de berg Horeb aan het volk uit. “Hij maakte u Zijn verbond bekend, dat Hij u beval te houden, de Tien Woorden, en Hij schreef ze op twee stenen tafelen. En mij gebood de HEERE in die tijd om u de verordeningen en bepalingen te leren, om die te doen in het land waar u naartoe trekt om het in bezit te nemen.” Deuteronomium 4: 13 – 14.

Let op, hoe Mozes de Tien Geboden, die “Hij u beval te houden”, duidelijk scheidt van de verordeningen, waarvoor geldt: “mij gebood de HEERE in die tijd om u de verordeningen en bepalingen te leren.” De grote vraag is nu, of die verordeningen en bepalingen, die Mozes aan het volk heeft doorgegeven, worden gezien en aangeduid als aparte “wet.”

God geeft ondubbelzinnig antwoord op deze vraag, zodat er geen ruimte voor twijfel overblijft. “Ik zal Israels voet niet meer doen wijken van het land dat Ik aan hun vaderen gegeven heb, indien zij slechts naarstig doen naar al wat Ik hun geboden heb, en naar de gehele wet, die mijn knecht Mozes hun geboden heeft.” II Koningen 21: 8 NBG. Op grond van deze tekst kunnen we er zeker van zijn, dat de verordeningen, die Mozes aan het volk gegeven heeft, “wet” werden genoemd. Elk kind kan zien, dat hier twee verschillende wetten worden beschreven. God spreekt over de wet, “al wat Ik hun geboden heb”, en ook over “de gehele wet, die mijn knecht Mozes hun geboden heeft.” Dat kan eindeloze verwarring opleveren, tenzij men dit onderscheid goed begrijpt.

Daniël werd geïnspireerd om hetzelfde zorgvuldige onderscheid te maken. Hij bad voor het verlaten heiligdom van zijn verstrooide volk: “Maar heel Israël heeft Uw wet overtreden en is afgeweken door niet te luisteren naar Uw stem. Daarom is over ons de vervloeking en de eed uitgestort die beschreven is in de wet van Mozes, de knecht van God, want wij hebben tegen Hem gezondigd.” Daniël 9:11.
Opnieuw zien we “Uw wet” en “de wet van Mozes.” Deze keer wordt er ook onderscheid naar inhoud gemaakt. In de Tien Geboden, die door God zelf geschreven is, staan geen vervloekingen. Maar de wet van Mozes bevatte een overvloed aan vervloekingen en oordelen.

Maar het belangrijkste onderscheidingspunt tussen Gods wet en de wet van Mozes ligt in de manier waarop ze zijn opgeschreven en werden bewaard. We hebben de uitspraak van Mozes al aangehaald, waarin over God gezegd wordt: “Hij schreef ze op twee stenen tafelen.” Deuteronomium 4: 13. Vergelijk dit met Exodus 31: 18: “gaf Hij Mozes de twee tafelen van de getuigenis, tafelen van steen, beschreven met de vinger van God.”
Niemand kan deze manier van opschrijven verwarren met de manier waarop de wet van Mozes werd vastgelegd: “En Mozes schreef deze wet op … En het gebeurde, toen Mozes klaar was met het schrijven van de woorden van deze wet in een boek, totdat zij voltooid waren, dat Mozes de levieten, die de ark van het verbond van de HEERE droegen, gebood: Neem dit wetboek en leg het naast de ark van het verbond van de HEERE, uw God, zodat het daar is als getuige tegen u.” Deuteronomium 31: 9, 24 – 26.

Dit boek met verordeningen en rechtsuitspraken, die Mozes had opgeschreven, werd in een opbergvak aan de zijkant van de ark gedaan. In tegenstelling hiermee werd de wet die door God op stenen tafelen was geschreven in de ark van het verbond geplaatst. “Vervolgens moet u in de ark de getuigenis leggen, die Ik u geven zal.” Exodus 25: 16.
Nu al kunnen we meerdere verschillen aangeven tussen de beide wetten: Ze werden door verschillende personen geschreven; en op verschillend materiaal. Ze werden op verschillende plaatsen bewaard en hadden een totaal verschillende inhoud.

De rituele wet is tegen ons

Laten we nu de rituele verordeningen, die Mozes in een boek schreef, eens nader bekijken. Ze moesten bewaard worden “naast de ark van het verbond … als getuige tegen u.” Deuteronomium 31: 26. Interessant om te zien is, dat de vervloekingen en veroordelingen van deze wet straffen voor overtredingen bevatten. In de Tien Geboden ontbreken deze totaal. Om deze reden werd de rituele wet gezien als wet “tegen u.” Zelfs in het Nieuwe Testament lezen we dezelfde omschrijving van deze wet. “en het handschrift dat tegen ons getuigde, uit te wissen. Dit handschrift was met zijn inzettingen tegen ons gericht, en Hij heeft dat uit het midden weggenomen door het aan het kruis te nagelen.” Kolossenzen 2: 14.

Het is duidelijk, dat er in die andere wet, de Tien Geboden, niets stond, dat gericht was “tegen” Paulus of de jonge gemeenten, tot wie hij schreef. Het was niet “tegen” de pas bekeerde christenen, om zich te onthouden van overspel, diefstal, liegen, enz.. Integendeel: deze morele wet betekende een geweldige ondersteuning voor hen en beschermde hun belangen in het leven. We hoeven alleen maar de verheven omschrijving te lezen, die Paulus van de Tien Geboden gaf, om in te zien, dat deze eeuwige principes nooit zijn uitgewist of aan het kruis zijn genageld: Paulus citeert in Romeinen 7: 7 het laatste gebod van de Tien Woorden. Even daarna schrijft hij deze woorden: “Dus is de wet heilig, en het gebod is heilig en rechtvaardig en goed.” Vers 12. En in vers 14 vervolgt hij: “Want wij weten dat de wet geestelijk is …”

Als de Tien-Geboden-wet aan het kruis zou zijn genageld, had Paulus dan zo gloedvol gesproken over zijn volmaaktheid en zijn geestelijk karakter? Hij had het niet over een wet, die verleden tijd is. Hij zei: “De wet IS heilig … de wet IS geestelijk.” Met andere woorden, toen Paulus aan de gemeente in Rome schreef, leefde deze wet nog steeds en was volop van kracht. In tegenstelling hiermee schrijft hij over het handschrift met verordeningen in de verleden tijd: “dat tegen ons GETUIGDE … WAS tegen ons gericht.” Het staat vast, dat hij het niet over dezelfde wet had. De ene is tegenwoordig, de andere verleden tijd.

Interessant is ook, dat Paulus over het vijfde gebod aan de Efeziërs schreef. Hij beschouwde het als nog steeds geldig: “ Kinderen, wees je ouders gehoorzaam in de Heere, want dat is recht. Eer je vader en moeder (dat is het eerste gebod met een belofte), opdat het je goed gaat en je lang leeft op de aarde.” Efeze 6: 1 – 3. Opnieuw zien we, dat deze belangrijke apostel bevestigt, dat dit gebod “IS” en niet “WAS.” Als het deel had uitgemaakt van de verordeningen, die dezelfde schrijver in de brief aan de Kolossenzen had beschreven, dan zou hij hier gezegd hebben: “dat WAS het eerste gebod met een belofte.”

Binnen de gemeente was in de tijd van het Nieuwe Testament veel strijd over de besnijdenis. Voor de rituele wet is dit een belangrijk vereiste. In Handelingen 15: 5 lezen we: “Maar, zeiden zij, er zijn er enigen opgestaan onder de aanhangers van de sekte van de Farizeeën die tot geloof gekomen zijn, die zeggen dat men hen moet besnijden en moet gebieden de wet van Mozes te onderhouden.”

Iedereen erkent, dat dit in geen enkel opzicht slaat op de Tien Geboden. Daarin wordt de besnijdenis helemaal niet genoemd. Toch schrijft Paulus: “De besnijdenis is niets en de voorhuid is niets, maar het onderhouden van de geboden van God.” I Korinthe 7: 19. Als de wet die over de besnijdenis gaat NIETS is (tenietgedaan); welke “geboden” houdt hij dan hoog, die nog bindend zijn? Je moet wel blind zijn, als je hier niet twee verschillende wetten kunt onderscheiden. De morele wet blijft, terwijl de wet over de besnijdenis (rituele wet) is tenietgedaan.

De waarheid is: Er staan talloze verwijzingen in de Bijbel, die bewijzen, dat de wet van voorafbeeldingen en schaduwen, vanwege zijn tijdelijke geldigheid, nooit van gelijk niveau werd geacht als de eeuwige morele wet. Het offersysteem, het menselijk priesterschap en de feestdagen zijn allemaal ingevoerd, nadat de zonde in de wereld kwam. En deze wet wees steeds vooruit naar de bevrijding van de zonde, die bewerkt zou worden door het ware Lam en de ware Hogepriester, die komen zou: Jezus.

De schrijver van de Hebreeënbrief besteedt veel moeite om uit te leggen, dat de wet van het levitisch priesterschap gewijzigd zou moeten worden, om het priesterschap van Jezus daarin te laten passen. Hij was niet afkomstig uit de stam van Levi, maar uit Juda. Daarom wordt over Jezus gezegd: “Met de verandering van het priesterschap verandert immers ook noodzakelijkerwijs de wet. … een andere Priester opstaat, Die dit niet naar de wet van het vleselijke gebod is geworden, maar naar de kracht van het onvergankelijk leven. Want Hij getuigt: U bent Priester in eeuwigheid naar de ordening van Melchizedek.” Hebreeën 7: 12, 16, 17.
Deze “wet van het vleselijke gebod”, die betrekking heeft op een menselijk priesterschap, is te vinden in de wet, die Mozes met de hand geschreven heeft. Zij staan in scherp contrast met de beschrijving, die Paulus van de Tien Geboden geeft: “geestelijk”, “heilig”, “goed.” Iets kan niet tegelijkertijd vleselijk en geestelijk zijn. En ook kan iets niet tegelijk goed en niet goed zijn. Toch lezen we in Ezechiël de volgende woorden: “Omdat zij mijn verordeningen niet opvolgden, mijn inzettingen verwierpen, mijn sabbatten ontheiligden en omdat hun ogen gevestigd waren op de afgoden van hun vaderen. Toen gaf Ik hun zelf inzettingen die niet goed waren, en verordeningen waardoor zij niet zouden leven..” Ezechiël 20: 24 – 25 SV. Let goed op, hoe de profeet de wet over de Sabbat aanduidt. En onmiddellijk daarna zegt hij: “Toen gaf Ik hun zelf inzettingen die niet goed waren.” Houd in gedachten, dat de Tien Geboden “heilig en rechtvaardig en goed” genoemd worden. Romeinen 7: 12. De wet van Mozes was, vanwege de vervloekingen en veroordelingen over hun voortdurende ongehoorzaamheid, “tegen” hen en “niet goed.”

De morele wet bestond al in de Hof van Eden

De wet van Mozes is nooit gelijkgesteld aan de eeuwige, morele wet, die vanaf het begin van de geschiedenis van de mensheid van kracht is geweest. Ook al werden ze pas bij de berg Sinaï opgeschreven, de Tien Geboden werden door de vroegste aartsvaders begrepen en in ere gehouden. Zelfs Kaïn wist, dat het zonde was om te doden. Want God had hem verteld, dat “de zonde aan de deur” ligt. Genesis 4: 7. Dat zei Hij nog vóórdat Kaïn zijn broer had vermoord. Zonde kan onmogelijk bestaan, waar er geen wet is. Want de Bijbel leert: “Waar geen wet is, is ook geen overtreding.” Romeinen 4: 15. En ook ergens anders lezen we: “Ieder die de zonde doet, doet ook de wetteloosheid; want de zonde is de wetteloosheid.” I Johannes 3: 4. Paulus werkt dit principe nog verder uit. Hij zegt: “Wat zullen wij dan zeggen? Is de wet zonde? Volstrekt niet! Ja, ik zou de zonde niet hebben leren kennen dan door de wet. Ik zou immers ook niet geweten hebben dat begeerte zonde was, als de wet niet zei: U zult niet begeren.” Romeinen 7: 7.

Deze verzen maken duidelijk, dat je geen zonde kunt toerekenen, wanneer de Tien-Geboden-wet niet van kracht is. Gods uitspraak tot Kaïn over de zonde, die aan de deur ligt, was een verwijzing naar zijn plan om Abel te doden. Dat is een overtreding van één van die Tien Geboden. Dit is een absoluut bewijs, dat de morele wet op dat vroege tijdstip al van kracht was. Later laat Jozef zien, dat hij zich bewust was van de bindende eisen van diezelfde wet. Hij zei tegen de vrouw van Potifar: “Hoe zou ik dan dit grote kwaad kunnen doen en zondigen tegen God?” Genesis 39: 9. Hij wist dus, dat overspel zonde was.

Abraham kreeg een aanbeveling van God in deze woorden: “Omdat Abraham Mijn stem gehoorzaam geweest is en zich aan Mijn bevel, Mijn geboden, Mijn verordeningen en Mijn wetten gehouden heeft.” Genesis 26: 5. Het is volkomen duidelijk, dat deze wet die Abraham zo trouw gehoorzaamde, niet de wet van Mozes kan zijn geweest. Want die wet werd pas 430 jaar later gegeven. We hebben zojuist vastgesteld, dat de Tien Geboden al vóór de tijd van Abraham bestonden. Kaïn werd op grond van deze wet al wegens moord veroordeeld. Zo kunnen we evenmin van de veronderstelling uitgaan, dat de grote, godvrezende Abraham niet bekend zou zijn met de grondbeginselen van goed en kwaad, die in de Tien Geboden zijn vervat.

Absoluut zeker is, dat 430 jaar later een andere wet werd toegevoegd. En die werd toegevoegd aan de wet, die Abraham zo ijverig in ere hield. “Dit nu zeg ik: Het verbond, dat tevoren door God rechtsgeldig is gemaakt met het oog op Christus, wordt door de wet, die na vierhonderddertig jaar gekomen is, niet tenietgedaan, zodat de belofte zou vervallen.” Galaten 3: 17.

De context van dit Bijbelvers geeft aan, dat Paulus het hier eerder heeft over de rituele wet dan over de morele wet van de Tien Geboden. In vers 10 verwijst hij naar de vervloekingen, “die geschreven staan in het boek van de wet.” We weten, dat het hier om de wet van Mozes moet gaan, omdat er in de wet, die in steen gegrift is, geen vervloekingen staan. We hebben dit al eerder opgemerkt.

Kunnen we nog meer bevestiging krijgen, dat deze latere wet inderdaad de wet van Mozes was? Het antwoord staat in Galaten 3: 19: “Waartoe dient dan de wet? Zij is eraan toegevoegd ter wille van de overtredingen, totdat het nageslacht (SV: zaad) zou gekomen zijn aan wie het beloofd was …”  Hier worden twee belangrijke feiten weergegeven over de wet die later werd toegevoegd. Ons wordt verteld, WAAROM hij werd gegeven, en HOE LANG hij van kracht zou zijn. We bekijken deze twee aspecten nauwkeurig, want ze bevatten overtuigend bewijs.

Het eerste punt: WAAROM WERD DEZE WET GEGEVEN? Dit Bijbelvers geeft duidelijk aan: “Zij is eraan toegevoegd ter wille van de overtredingen.” Dat is erg onthullend, want we hebben net gezien, dat “waar geen wet is, is ook geen overtreding.” Romeinen 4: 15. Je kunt niet schuldig zijn aan het overtreden van een wet die niet bestaat. In dit geval bestond er op z’n minst één wet. En die wet was overtreden. Daarom was het noodzakelijk, dat er 430 jaar na Gods verbond met Abraham nog een wet aan moest worden toegevoegd. En omdat er geschreven staat: “Omdat Abraham Mijn stem gehoorzaam geweest is en zich aan Mijn bevel, Mijn geboden, Mijn verordeningen en Mijn wetten gehouden heeft” (Genesis 26: 5), moeten wij wel aannemen, dat het bij die eerdere wet, die Abraham gehoorzaamde, om de Tien Geboden ging. Mozes was nog niet geboren, dus kon het zijn wet niet zijn.

Wat voor conclusie kunnen we uit dit bewijsmateriaal trekken? De Tien Geboden waren overtreden, en maakten het noodzakelijk, de rituele wet toe te voegen. Als je goed hierover nadenkt, klinkt het heel logisch. Wanneer er een wet gemaakt wordt, die moord verbiedt, en die wordt verbroken, dan moet er een andere wet worden ingevoerd, die het oordeel of de straf bepaalt voor het overtreden van die eerste wet. We hebben al eerder vastgesteld, dat er in de Tien Geboden geen vervloekingen (oordelen) en veroordelingen (straffen) staan. Deze dingen horen juist karakteristiek bij de wet van Mozes.

Ten tweede: HOE LANG BLEEF DEZE ‘TOEGEVOEGDE’ WET VAN KRACHT? De Bijbel zegt: “totdat het nageslacht (SV: zaad) zou gekomen zijn.” Er is geen verschil van mening over wie dat nageslacht (zaad) is: Christus. Maar hebben we bewijs, dat de wet die werd uitgewist en aan het kruis werd genageld inderdaad de wet van Mozes is? Wat voor wet het ook was, hij wordt aangeduid als “handschrift … met zijn inzettingen.” De Tien Geboden worden nergens inzettingen genoemd. Deze term wordt gebruikt voor plaatselijk geldige regels, die een zeer beperkte werkingssfeer hebben. Zoiets als plaatselijke verordeningen, die alleen binnen de stadsgrenzen gelden. In vergelijking daarmee lijken de Tien Geboden meer op de Grondwet.

Welke wet werd uitgewist?

Maar laten we de tekst van Kolossenzen 2: 14 – 16 nader bekijken, om het beeld compleet te krijgen. Nadat hij geschreven heeft over het “uitwissen” en het “nagelen” van de inzettingen, zegt Paulus verder: “Laat DUS (SV: DAAROM) niemand u veroordelen inzake eten of drinken.” Het woord “dus” betekent: “gebaseerd op wat tot nu toe gezegd is, moeten we tot deze conclusie komen.” Hij zei dus met andere woorden: “Gebaseerd op het feit, dat de inzettingen zijn uitgewist, laat DUS/DAAROM niemand u veroordelen inzake eten of drinken.”
We krijgen nu duidelijk in beeld, over welke wet de discussie gaat. Staat er in de Tien Geboden ook maar iets over eten en drinken? Helemaal niets. Staat er in de rituele wet iets over eten en drinken? Nou en of. Een groot deel van die wet beschrijft, wat voor spijs en drank bij bepaalde offers hoorde.

Laten we nu de rest van deze tekst lezen: “Laat dus niemand u veroordelen inzake eten of drinken, of op het punt van een feestdag, een nieuwe maan, of sabbatten. Deze zaken zijn een schaduw van de toekomstige dingen, maar de belichaming ervan is Christus.” Kolossenzen 2: 16 – 17.

Vraag: Kunnen deze sabbatten betrekking hebben op de Sabbat van de zevende dag, die in de Tien-Geboden-wet staat? Nee, want deze sabbatten zijn duidelijk gedefinieerd, als “schaduw van de toekomstige dingen.” Bedenk goed, dat de Sabbat door God is ingesteld, nog vóórdat de zonde in de wereld is gekomen. VOORDAT DE ZONDE BESTOND, KON ER GEEN SPRAKE ZIJN VAN VOORAFBEELDINGEN EN SCHADUWEN. Al die schaduwen zijn vanwege de zonde in het leven geroepen. Ze wezen vooruit naar de bevrijding van de zonde door Christus. Alle lammeren die geslacht zijn stellen Jezus voor, het Ware LAM, die voor de zonde van de wereld is gestorven. Als de zonde niet in de wereld was gekomen, was er geen Heiland nodig geweest. En dan waren er ook geen lammeren nodig geweest, als schaduwen die vooruit wezen.

Dus deze “sabbatten … die een schaduw zijn van de toekomstige dingen” kunnen onmogelijk slaan op de Sabbat van de zevende dag. Maar over wat voor sabbatten ging het dan wel? Waren er nog andere sabbatten, dan de wekelijkse Sabbat? Ja, er bestonden jaarlijkse sabbatten, die absoluut niets te maken hebben met de Sabbat van de zevende dag in de Tien Geboden. Maar ze maakten integraal onderdeel uit van het systeem van “inzettingen”, die aan het kruis werd afgesloten.

Om dit te kunnen bewijzen, gaan we terug naar de wet van Mozes. Daar lezen we over deze jaarlijkse feestdagen, schaduwachtige sabbatten: “Spreek tot de Israëlieten: In de zevende maand, op de eerste dag van de maand, moet u een rustdag (sabbat) houden, een gedenkdag aangekondigd door bazuingeschal, een heilige samenkomst.” Leviticus 23: 24. En ook in vers 27 en 32: “Alleen op de tiende dag van deze zevende maand is de Verzoendag. … Het moet voor u een sabbat zijn, een dag van volkomen rust.”

Zoals je kunt zien, vielen deze jaarlijkse sabbatten elk jaar op een andere dag van de week. God legde speciaal uit, dat deze dagen niet verward mochten worden met de wekelijkse Sabbat. “Dit zijn de feestdagen van de HEERE, die u moet uitroepen als heilige samenkomsten om een vuuroffer voor de HEERE aan te bieden: brandoffer en graanoffer, slachtoffer en plengoffers, al naar gelang het voorschrift voor die bepaalde dag, naast de offers op de sabbatten van de HEERE, naast uw geschenken, naast al uw gelofteoffers en naast al uw vrijwillige gaven, die u aan de HEERE geeft.” Leviticus 23: 37 – 38.

Nu begrijpen we wat Paulus bedoelde, toen hij in de brief aan de Kolossenzen schreef over eten en drinken en sabbatten, die een schaduw zijn van de toekomende dingen. Voor elk van die jaarlijkse feestdagen waren bepaalde voorgeschreven offers. Dat waren de schaduwen die vooruit wezen naar het toekomstige offer van Jezus. Maar de Bijbel zegt, deze waren “NAAST DE OFFERS OP DE SABBATTEN VAN DE HEERE.” Dus: naast de Sabbat op de zevende dag.

We hebben nu eens en voorgoed vastgesteld, welke wet is uitgewist en aan het kruis genageld. Op het moment dat Jezus stierf, werd het voorhangsel van de tempel door een onzichtbare hand gescheurd van boven naar beneden. Mattheüs 27: 51. Het Heilige der heiligen kwam open te liggen. Het bloed dat daar gesprenkeld was deed verslag van alle zonden van de mensen. Maar er hoefde geen bloed meer gesprenkeld te worden. Er hoefden geen lammeren meer te worden geslacht. Het ware Lam was gekomen, waar al die offers naar verwezen. Van toen af aan was het offeren van dieren een ontkennen van de Heiland. Het zou het ontkennen inhouden, dat Hij de vervulling was van alle schaduwen en voorafbeeldingen. Het zou daarom “tegen ons” en “tegen ons gericht” zijn, wanneer we door zouden gaan met het in acht nemen van de wet van Mozes.

Om deze kwestie nog duidelijker te maken, stellen we een paar heel eenvoudige vragen: Zou het de dag vóórdat Jezus stierf zonde zijn geweest, als iemand weigerde een lam te offeren tot vergeving van zijn of haar zonden? Het antwoord is natuurlijk: JA. Dat zou een zonde zijn geweest, want dat was de enige manier om vergeving voor je zonden te krijgen.
Nog een vraag: Zou het zonde zijn geweest, wanneer iemand DE DAG NADAT JEZUS STIERF zou weigeren om een lam te offeren? NEE, want het ware Lam is al gestorven. Het voorhangsel is gescheurd. En de inzettingen zijn uitgewist. Er is een wet tenietgedaan, door deze aan het kruis te nagelen: dat is de rituele wet van Mozes. Paulus verwijst in Efeze 2: 15 naar diezelfde wet: “heeft Hij de vijandschap in Zijn vlees tenietgedaan, namelijk de wet van de geboden, die uit bepalingen bestond, om die twee in Zichzelf tot één nieuwe mens te scheppen door vrede te maken.”

We stellen nog een andere vraag: Was het op de dag vóórdat Jezus stierf zonde wanneer je stal? Ongetwijfeld. Was het de dag nadat Hij stierf zonde om te stelen? Het antwoord is JA: net zo verkeerd als de dag ervoor. Hieruit blijkt, dat al het uitwissen van inzettingen, voorafbeeldingen en schaduwen niet het geringste gevolg had voor de verheven morele regels van de Tien Geboden. Ze zijn alle tien na Jezus’ dood net zo geldig als daarvoor.

Er zijn tegenwoordig christenen, die nog steeds volhouden, dat de jaarlijkse sabbatten net als de wekelijkse Sabbat gevierd moeten worden. Als die plicht inderdaad nog bestaat – wat zijn dan de sabbatten die zijn uitgewist en aan het kruis zijn genageld? En wat was dan die “feestdag”, waarvan Paulus zei, dat die samen met de “sabbatten … schaduw van de toekomstige dingen” was tenietgedaan? Het Griekse woord voor “feestdag” is “eortèh.” Dat woord wordt ook gebruikt, om een jaarlijkse feestdag van de Joden aan te duiden: “Hierna was er een feest van de Joden en Jezus ging op naar Jeruzalem.” Johannes 5: 1. Het is ongetwijfeld één van de feestdagen, waarvan Paulus zei, dat ze waren tenietgedaan. In tegenstelling hiermee wordt de wekelijkse Sabbat nooit als “feest” aangeduid. En hij wordt ook nooit aan de Joden toegeschreven, door uitdrukkingen als “Sabbat van de Joden.” Er wordt alleen over gesproken als “Sabbat van de HEERE.”

Het is niet onbelangrijk, dat enkele van de bekendste Bijbelcommentatoren (inclusief Adam Clarke en Albert Barnes) toegeven, dat Paulus er niet over spreekt, dat de Tien Geboden aan het kruis zijn tenietgedaan. Dwight L. Moody, Dr. C.I. Schofield en Billy Graham benadrukken ook met klem, dat de rituele wet tenietgedaan is.

De Tien Geboden in de hemel

Misschien is het goed, ons op dit moment af te vragen, wat de betekenis is van het feit, dat de tafelen met de wet van God in de ark werden geplaatst. Bedenk, dat deze plaats de meest heilige op aarde was, omdat het de troon van God symboliseerde. God had gezegd: “Dan zal Ik daar bij u komen en van boven het verzoendeksel, van tussen de twee cherubs op de ark van de getuigenis, zal Ik met u spreken over alles wat Ik u voor de Israëlieten bevelen zal.” Exodus 25: 22. Onder de heerlijkheid van de Sjechiena, symbool van de aanwezigheid van God, lag die heilige wet, die kennis geeft van wat zonde is. Romeinen 3: 20. En op die plaats, dat weten we vanuit de Bijbel (Hebreeën 9), moest Jezus, onze Hogepriester, voor zondaren pleiten op grond van Zijn bloed.

Het aardse heiligdom werd door Mozes nagemaakt naar het voorbeeld in de hemel. Heel de priesterdienst was voorafbeelding en schaduw van het werk, dat Jezus, de ware Hogepriester, heeft gedaan in het Heilige, en in het Heilige der heiligen van het heiligdom in de hemel. “Want Christus is niet binnengegaan in het heiligdom dat met handen gemaakt is en dat een afschaduwing is van het ware, maar in de hemel zelf, om nu voor het aangezicht van God te verschijnen voor ons.” Hebreeën 9: 24. Johannes vertelt in het boek Openbaring, dat hij het originele heiligdom in de hemel zag, waar Christus nu dienst doet als Hogepriester om de zonden te verzoenen. Wat is zonde? “zonde is de wetteloosheid.” I Johannes 3: 4. Wetteloosheid tegenover welke wet? Johannes geeft het antwoord in Openbaring 11: 19: “En de tempel van God die in de hemel is, werd geopend en de ark van Zijn verbond werd zichtbaar in Zijn tempel.”

Sta daar eens even bij stil. Dit is het origineel, dat het voorbeeld vormde voor alles in het Oude Testament. Hier is de echte Priester, de echte Middelaar, en IN DE ARK VAN ZIJN VERBOND, de echte Tien Geboden. Maar denk je dit afschuwelijke scenario eens in: ALS DE WET IN DE ARK AAN HET KRUIS TENIETGEDAAN IS, DAN TREEDT JEZUS OP ALS MIDDELAAR VOOR DE OVERTREDING VAN EEN WET DIE HEEFT AFGEDAAN! Houd in gedachten, dat Johannes dit hemelse schouwspel vele jaren na de kruisiging ziet. Dit heiligdom bestaat ook vandaag nog! In de troonzaal van God, over de genadetroon, wordt nu Zijn bloed gesprenkeld om de zonde uit te wissen. Zonde is nog steeds wat zij altijd geweest is. En Christus doet dienst met Zijn bloed vanwege die zonde. Geen wonder, dat de genadetroon precies geplaatst is boven de wet, die verbroken is. Wanneer je de ark, die Gods wet bevat, verwijdert, dan verwijder je het fundament van Zijn troon, Zijn regering. Je verwijdert dan ook de wet, die kennis geeft van wat zonde is, en die de zonde veroordeelt. Als er geen wet is, kan er ook geen overtreding zijn. En dan heb je ook geen Middelaar of Heiland meer nodig.

Nu het hemels heiligdom zo duidelijk is gelokaliseerd in de troonzaal van God – en de ark met de Tien Geboden daar middenin staat – is er geen enkel stukje bewijs meer, om de geldigheid van die wet te ontkrachten. De waarheid is, dat alle mensen geoordeeld zullen worden op grond van die eeuwige regels, die het fundament vormen van Gods regering. Jakobus schreef: “Want wie de hele wet houdt, maar op één punt struikelt, die staat schuldig aan alle geboden. Immers, Hij Die gezegd heeft: U zult geen overspel plegen, heeft ook gezegd: U zult niet doodslaan. Als u dan geen overspel zult bedrijven, maar wel zult doodslaan, bent u toch een wetsovertreder geworden. Spreek zó en handel zó als mensen die geoordeeld zullen worden door de wet van de vrijheid.” Jakobus 2: 12.

Laat de geweldige waarheid van deze verzen volledig in je doordringen. Dit is de wet, op grond waarvan wij geoordeeld zullen worden! Welke wet dat is? Jakobus laat daar geen enkele twijfel over bestaan. Hij citeert twee van de Tien Geboden. Maar let op, hoe hij deze wet als een volkomen eenheid op zich definieert. Hij zegt, dat wij de verantwoording dragen “de hele wet” te houden. Hoeveel geboden staan er in “de hele wet”? Precies tien! Wat worden wij, als we ook maar één van die geboden overtreden? Het antwoord van Jakobus is: “wetsovertreders.” En zo wordt zonde in de Bijbel genoemd: “zonde is de wetteloosheid.” I Johannes 3: 4.

Waarom is Jezus gekomen? “u zult Hem Jezus noemen, want Hij zal Zijn volk redden van hun zonden.” Mattheüs 1: 21 NBG. Let op: Jezus is gekomen, om ons te verlossen van het overtreden van de wet. “als iemand gezondigd heeft: wij hebben een Voorspraak bij de Vader, Jezus Christus, de Rechtvaardige.” I Johannes 2: 1. Dit is het beeld van onze Hogepriester, onze Advocaat. Hij pleit voor ons met Zijn eigen bloed in het heiligdom in de hemel, voor de troon van de Vader, ten behoeve van de mensen die Zijn wet overtreden. Waar staat die troon? Boven de ark van het Verbond, waarin de wet zit, op grond waarvan wij volgens Jakobus geoordeeld zullen worden.

Zijn er argumenten aan te voeren voor de bewering, dat de Tien Geboden allemaal aan het kruis tenietgedaan zijn; en dat negen van de tien in het Nieuwe Testament opnieuw van kracht zijn geworden? Dit is een misleidend argument, in een poging het vierde gebod te kunnen omzeilen. Geen enkele christen heeft iets verkeerds kunnen ontdekken aan negen van de tien geboden. Waarom willen ze het vierde dan zo graag kwijt? Heel duidelijk, omdat ze dit gebod overtreden, en niet willen geloven, dat ze daarom onder het oordeel staan. Kun je de hele Decaloog (Tien Woorden) nietig verklaren, en dan negen van de tien geboden weer in ere herstellen? We hebben al bewezen, dat alleen de wet van Mozes tenietgedaan is, niet de Tien Geboden. Verder heeft Jakobus uitgesproken, dat de hele wet bindend is. Het overtreden van ook maar één gebod is zonde. Hoe kan iemand het vierde gebod van de Tien Geboden wegdoen, en deze dan nog de “hele wet” noemen?

Tussen haakjes: het gebod over de Sabbat wordt in het Nieuwe Testament vaker genoemd dan alle andere negen geboden. Dat kan liggen aan het feit, dat God het vierde gebod blijkbaar heeft gekozen als de belangrijke toetssteen van Zijn wet. In Exodus 16: 4 gebruikt Hij de Sabbat “opdat Ik het op de proef kan stellen of het al dan niet naar Mijn wet wandelt.” (zie ook vers 28 – 29)

Bevat het vierde gebod zo’n toetssteen, die in de andere negen niet te vinden is? Interessant om over na te denken. De bewoordingen van dit gebod zijn al totaal anders: “Gedenk” in plaats van “U zult niet.” Als je het vierde gebod overtreedt, laad je daarmee geen schande op je. Stelen kun je nalaten, uit angst in de gevangenis terecht te komen. Voor overspel kun je terugschrikken, uit angst dat een boze echtgenoot je neerschiet. Als je sommige van de Tien Geboden overtreedt, is dat zelfs strafbaar. Daarom houden mensen zich daar misschien aan om de negatieve gevolgen van overtreding te vermijden. MAAR BEDENK EENS: HET VIERDE GEBOD OVERTREDEN HEEFT IN DE WERELD VAN VANDAAG GEEN NEGATIEVE GEVOLGEN! De enige reden, waarom iemand de keuze zou willen maken, om dit gebod te gehoorzamen, is uit liefde voor Christus. Je kiest Zijn wil boven die van jou. Daarom is het een speciale toetssteen voor oprechte liefde tot Jezus.

Bewijzen, dat de Sabbat nog steeds geldt

Er is een overvloed aan bewijzen, dat de gehoorzame gemeente van het Nieuwe Testament de geldigheid van de Tien-Geboden-wet en de Sabbat heeft erkend. Toch wil ik nog een terrein met bewijsgronden verkennen, dat vaak over het hoofd wordt gezien, en ook verkeerd wordt uitgelegd. Dat is in Hebreeën 4 te vinden. Daarin staat het meest overtuigende afzonderlijke citaat van de hele Bijbel ten gunste van het houden van de Sabbat.

Als achtergrond moeten we de uitwerking van het hele boek Hebreeën onderzoeken. De schrijver van deze brief laat zien, hoeveel elementen van het oude verbond weggenomen zijn. We kunnen de zielenpijn van de Hebreeuwse gelovigen bijna voelen, wanneer Paulus hen uitlegt, dat het offersysteem weggenomen is, omdat het in Christus vervuld is. Het levitisch priesterschap is afgeschaft, en is vervangen door Christus, onze Hogepriester. Zaten ze in angst, of hij ook de Sabbat niet van hen zou afnemen? Als dat zo was, dan moet het een enorme opluchting voor hen zijn geweest, toen ze lazen: “Er blijft dus een rust (Grieks: sabbatismos; SV: sabbatsrust; KJV (kantlijn): het houden van de Sabbat) over voor het volk van God.” Hebreeën 4: 9. De vertaling in de kantlijn van de King James Version geeft de precieze, letterlijke betekenis van de oorspronkelijke uitspraak weer.

De context van Hebreeën 3 en 4 wijst er niet op, dat Paulus de Hebreeuwse christenen ervan wilde overtuigen, welke dag zij zouden moeten houden. Dat wisten ze al. Hij voelde het als zijn grote opgave, hen een persoonlijke relatie met Christus te laten aangaan. Hij wilde, dat ze werkelijk rust van de zonde zouden ervaren. Hij toonde aan, dat de kinderen van Israël die ware rust niet vonden, omdat ze in de woestijn ongehoorzaam waren geweest en te weinig geloofsvertrouwen hadden. Het Griekse woord voor rust, katapausis, betekent eenvoudig ‘ophouden met werken.’ Maar de context duidt er meer op, dat de schrijver in de eerste plaats spreekt over het vinden van geestelijke rust in je leven.

Hoe het ook zij, deze twee hoofdstukken verbinden geestelijke rust duidelijk aan het houden van de Sabbat, die God in het begin heeft ingesteld en geboden te houden. Anders zouden we in vers 4 niet een direct citaat van Genesis 2: 2 vinden: “Want Hij heeft ergens van de zevende dag als volgt gesproken: En God heeft op de zevende dag van al Zijn werken gerust.” Hebreeën 4: 4.

De reden, waarom hij aanhaalt, dat God op de Sabbat rustte van Zijn scheppingswerk, kunnen we alleen vinden, als we vers 9 en 10 van Hebreeën 4 analyseren. God zegt, dat hetgeen voor Gods volk overblijft geen KATAPAUSIS (geestelijke rust) is, maar SABBATISMOS, het letterlijk houden van de Sabbat. Vervolgens vinden we in vers 10 de echte sleutel, waaruit blijkt, dat deze SABBATISMOS niet alleen geestelijk is, maar ook het ophouden met lichamelijk werk. “Want wie Zijn rust (KATAPAUSIS – geestelijke rust) binnengegaan is, die rust zelf OOK (in aanvulling op die geestelijke rust) van zijn werken, ZOALS GOD VAN DE ZIJNE.”

De grote vraag rond dit vers ligt in het soort werken, waarvan men rust. Zijn dat de werken van de zonde? Zijn dat werken, waarmee men zijn eigen heil wil verdienen? Of zijn het die werken van lichaam en geest, waarvan wij op Sabbat rusten? Het antwoord blijkt duidelijk uit de zinsnede: “ZOALS GOD VAN DE ZIJNE.” Kijk maar terug naar vers 4, dan begin je te begrijpen, waarom Paulus dit citaat uit Genesis in zijn betoog opneemt. We moeten nu vaststellen, van welke werken God rustte. God hield op de zevende dag op met Zijn lichamelijk werk: het scheppingswerk. En wij worden aangemoedigd, hetzelfde te doen met ons werk, zoals Hij deed met Zijn werk. Hij nam de zevende dag niet alleen geestelijk rust. Anders zouden we tot de conclusie moeten komen, dat Hij de eerste zes dagen geen geestelijke rust had. De waarheid is, dat God altijd in geestelijke rust is. Hij had ook geen zonde, of vleselijke werken, om van te rusten. Hij rustte eenvoudig op de zevende dag van het scheppingswerk. En Paulus vertelt ons hier, dat zij die de geestelijke rust van hun verlossing werkelijk hebben ontvangen, OOK op Sabbat van hun lichamelijke werken zullen rusten, “ZOALS GOD VAN DE ZIJNE.”

Begrijp je, dat dit een geweldige nieuwe geestelijke dimensie toevoegt aan het houden van de Sabbat? Het brengt onze persoonlijke verlossingservaring in herinnering. Het geldt als gezegende, wekelijkse herinnering aan de voortdurende rust van de zonde, die wij door Christus mogen hebben. Geen wonder, dat er een Sabbat “blijft” voor het volk van God! Onze Schepper heeft deze dag tot symbool gemaakt van de heerlijkste geestelijke zegeningen, die voor het menselijk gezin beschikbaar zijn.

We kunnen navoelen, waarom God dit gedaan heeft, wanneer we bedenken, hoe het houden van de Sabbat overeenkomt met de verlossingservaring. Wat maakt iets echt heilig? In Jesaja 58: 13 noemt God de Sabbat “Mijn heilige dag” en “een lust.” Luister! Het is de aanwezigheid van God in iets: dat maakt het heilig! Weet je nog: de brandende doornstruik? God is net zo goed in de Sabbat aanwezig, als dat Zijn aanwezigheid blijkt in het leven van een echte christen. Waarom zou het houden van de ware Sabbat dan niet een herinnering kunnen zijn aan de ware verlossing in Christus?

Het is niet zomaar toevallig, dat het zelfde Hebreeuwse woord, KADOSJ, in Jesaja 58 gebruikt wordt om de Sabbat aan te duiden (“Mijn HEILIGE dag”); maar in Leviticus 19: 2 wordt Gods volk er ook mee bedoeld: “HEILIG moet u zijn.” Hij woont in de Sabbat; en Hij woont in Zijn volk, als een heiligende invloed. Daarom worden beide “heilig” genoemd. Dat is ook de reden, waarom God de Sabbat in het begin gemaakt heeft, als teken van heiligmaking. “Ook gaf Ik hun mijn sabbatten als een teken tussen Mij en hen, opdat zij zouden weten, dat Ik, de Here, hen heilig (NIV: heilig maak).” Ezechiël 20: 12.

Dit teken van heiligmaking wordt in het Nieuwe Testament opnieuw bevestigd door de dramatische uitspraken van Paulus in Hebreeën 4: 9 – 10: ook voor het volk van God blijft het houden van de Sabbat. Omdat we Zijn geestelijke rust van de verlossing zijn binnen gegaan (“Heilig moet u zijn”), zegt Paulus, dat wij OOK moeten rusten van onze werken, “ZOALS GOD VAN DE ZIJNE.” (“Mijn heilige dag”)

Misschien zegt iemand: We zijn de geestelijke rust binnen gegaan, Daarom is het niet meer nodig om de herinnering daaraan, het lichamelijk houden van de Sabbat, in acht te nemen. Maar als dat waar zou zijn, zouden we ook kunnen ophouden met de waterdoop. De doop is een herinnering aan het sterven van de oude, zondige mens. Die bekering maken we door, VOORDAT we het water ingaan om gedoopt te worden. Als het lichamelijk ondergaan van iets overbodig is, omdat we de symboliek geestelijk ervaren hebben, dan kunnen we die lichamelijke handeling afschaffen.

Maar als dat zo zou zijn, zouden we ook het vieren van de maaltijd van de Heer moeten afschaffen. Dat is ook een herinnering aan een ervaring in ons hart, dat we in geloof het offer van onze Heer hebben aangenomen. Maar zouden we het lichamelijk vieren van de tafelgemeenschap moeten opgeven, uitsluitend omdat we de geestelijke ervaring, waarvoor het avondmaal staat, al hebben doorgemaakt? Natuurlijk niet! Maar als dit zo is, wie zou dan nog kunnen volhouden, dat we de Sabbat niet lichamelijk hoeven te houden, omdat we de geestelijke vreugde, waarvoor de sabbat staat, al zijn binnen gegaan? Paulus zegt: “Er BLIJFT dus een rust over voor het volk van God.”

De theologen Jamieson, Fausset en Brown schrijven in hun monumentale Commentary on the Whole Bible (Commentaar op de Hele Bijbel), blz. 449: “Dit vers verplicht indirect tot het nog steeds houden van de Sabbat.” Het is heel opmerkelijk, dat deze zondagvierende geleerden in de theologie, met de hoogste letterkundige papieren, een dergelijke uitspraak doen. Het verband tussen de geestelijke rust van het verlost zijn, en het lichamelijk houden van de Sabbat is in de context dan ook onweerlegbaar.

Hoe kunnen we onze ontdekkingen over de twee wetten het best samenvatten? We hebben met zekerheid vastgesteld, dat de Tien Geboden van een andere, hogere orde zijn dan de tijdelijke wet van Mozes met zijn inzettingen. Die morele regels, die in de ark van de getuigenis werden bewaard, waren net als het overige van het heiligdom in de woestijn, een kopie van het werkelijke origineel in de hemel. Wij bevestigen niet alleen, dat de Tien Geboden in het Nieuwe Testament zijn herhaald en opnieuw ingevoerd. In de Openbaring van Johannes werden deze geboden gezien onder de genadetroon van het heiligdom in de hemel. Daar doet Christus met Zijn eigen bloed dienst voor de overtreding van diezelfde heilige wet. Vanaf die centrale plaats blijven de Tien Geboden de basis voor de dienst van voorbede, die Christus in de troonzaal in de hemel verricht. Daarom blijven de Tien Geboden het meest onbeweeglijk en onveranderlijk van Gods raadsbesluiten.

Terug naar Sabbat